Als er zoals nu voetbal op tv is wat er toe doet, is er geen mens die zelf ff een balletje gaat trappen.
Men kijkt.
Tijdens een groot tennis toernooi zijn de tennisbannen dicht, want men kijkt.
Met de TT van Assen zul je geen motorrijder tegen komen op straat, men kijkt.
Men kijkt en geniet van zijn of haar favorieten sport.
Maar wat schept mijn verbazing? Tijdens de uitzending van de Tour de France kom je nog net zoveel van die irritante wielrenners tegen op straat als anders.
Daar zijn heel veel redenen voor te bedenken, maar de belangrijkste is wel dat het gewoon een armzalig miezerig sneu klote volkje is.
Ze zijn niet met hun sport bezig, maar puur en alleen met zichzelf. Het rijd wel in een peloton, maar ze zijn stuk voor stuk eenzaam. Gekweld door zelfmedelijden waarom ze toch in hemelsnaam voor zo’n debielen sport hebben gekozen. Verguist door Jan en alleman.
‘ Ga toch fietsen.’ Riep zijn moeder toen hij weer met een slecht rapport thuis kwam.
Meer zat er ook niet in.
En toch, ondanks mijn grote affectie tegen deze impotent makende sport, kijk ik graag naar de Tour.
Wat is er nou mooier als een stuk of wat wielrenners vol op hun muil gaan over de kasseien.
Of dat er in de eindsprint net nog even iemand een hek meeneemt.
Met 80 Km per uur de berg af stormen, en de remmetjes begeven het. De vangrail als springplank.
Er steekt altijd wel weer heel toevallig, net als je bijna in slaap sukkelt, een hondje over.
En anders zijn er wel de duizenden fans langs de kant van de weg die, of hinderlijk in de weg lopen, een vlag in iemands porem dauwen, of een goed bedoeld flesje water tussen de spaken gooien.
Dit alles levert toch op zijn zachts gezegd pracht tv op.
Dus, heren wielrenners, uitschot der maatschappij, minkukels van den lage landen.
Haal dat zadel tussen je reet vandaan, en kijk.
Kijk hoe het echt moet, leer van het vallen.
En vermaak mij dan volgende keer als jullie langs mijn huis komen fietsen, met een fikse valpartij.
Ik sta klaar voor een warm applaus.