Hier lig ik dan vastgeklampt aan iets wat zojuist nog op een schip leek.
Boven mij de sterren helder gekleurd, onder mij mijn ouders dood en bleek.
Weg van armoe, oorlog en onderdrukking ben ik ze gevolgd uit ons land.
Volgepakt met veels te veel dorstig hopend naar een uitgestoken hand.
Het water is koud, de lucht zo donker, en mijn kinderhart zo bang.
Heb meelij geef een sprankje hoop, iets van menselijkheid is al wat ik verlang.
Daar mijn lieve kind aan de andere van het water gaat alles goed komen.
Maar als ik zo naar de sterren kijk, staan ze ons niet echt te verwelkomen.
Al die moeite, de ontberingen naar een nog uitzichtlozer bestaan.
Nog meer afwijzing en keiharde neens , nee ik laat mij liever gaan.
Dank u wrede mensheid, en dank ook aan al die zogenaamde goden.
Hun bek is bevuild met angst waarin ze zelf nog het meest geloven.
Ik drijf af naar de bodem en verlaat het lege bestaan.
Kunnen jullie weer rustig slapen, toch je best gedaan.