Toen ik bijna thuis was van het rondje met Diesel werd ik aangesproken door een jochie wat vlak naast mij woont.
‘ Lekker weer he?’
‘ Ja heerlijk he.’ Zei ik en liep door.
‘ Gaat u nog op vakantie?’
‘ Nee jongen, mijn hele leven is een grote vakantie.’ En liep weer door, iets sneller nu voordat er nog meer vragen kwamen.
‘ Die kisten he, maakt u die samen met uw vrouw?’
‘ Ik heb geen vrouw jongen, alleen een vriend.’
Het jochie keek even bedenkelijk, haalde zijn schouders op, en zei. ‘Ach, dat maakt mij niets uit hoor.’
Ik schoot in de lach en legde de telg uit dat Diesel mijn vriend was, wat hem toch beter beviel.
Terwijl ik op de schommelstoel ging zitten, en Diesel met zijn tong op de straat lag kreeg ik de ene na de andere vraag. Vakantietijd en ik was schijnbaar nog het enige aanspreekpunt in de straat. ‘ Heet jij nou Jack? Of Projack? O dom van mij zeg, het staat zelfs op je arm.’
Misschien is het wel dommer om je eigen naam op je arm te hebben bedacht mij ineens.
‘ Is uw hond niet vals? Mag ik hem aaien? Waar is uw bootje gebleven? Maakt u ook lijkenkisten?’
Geduldig beantwoorden ik zijn vragen.
‘ Jammer dat u geen lijkenkisten maakt, dan had u het nu denk ik heel erg druk gehad.’
‘ Wij gaan ook vliegen, naar Canarische Eilanden.’
‘ O, wat leuk. Lekker op vakantie naar de zonnige stranden.’
Hij keek een beetje bedremmeld en zei. ‘ Nou, als ze mij maar niet uit de lucht schieten.’
‘ Welnee jongen.’ Probeerde ik hem gerust te stellen. ‘ Daar kun je rustig en veilig naar toe vliegen hoor, niks aan de hand.
‘ Ja dat dachten die andere mensen zeker ook, niks aan de hand.’
Ik werd een beetje stil en dacht, dat ventje heeft wel een punt. Gekken zitten tegenwoordig overal. En inderdaad dachten al die mensen aan board ook, niks aan de hand.
‘ Ze zouden eigenlijk alle slechten mensen bij elkaar moeten zetten op 1 eiland.’
‘ Tja.’ Zei ik. ‘ Jouw denkwijzen bevalt mij wel, alleen hebben we nooit genoeg aan 1 eiland.’
‘ Nou 2 dan, of 10.’
‘ Jongen als we alle slechten mensen op een eiland kwijt willen dan is Australië nog te klein.’
‘ We kunnen het beter omdraaien en alle leuke lieve en nette mensen op 1 eiland zetten.’
Daar moest de telg van 9 even over nadenken. ‘Zou dat genoeg zijn dan?’
‘ Ach man, we houden ruimte over.’ Zei ik lacherig.
‘ En ga jij dan ook mee naar dat eiland?’
Nu was het mijn beurt om even na te denken. ‘ Nou, ik hoop het maar.’ Zei ik.
Hij keek mij indringend aan met zijn donker bruine ogen, of dat hij aan het inschatten was of ik wel of niet mee mocht naar het eiland. Tenslotte zei die glimlachend. ‘ Ik denk het wel hoor.’
Raar of niet, maar ik voelde mij toch opgelucht.
Zijn moeder riep dat hij thuis moest komen, en ik wenste hen een fijne vakantie.
‘ Zal ik u een kaartje sturen?’ Vroeg die nog terwijl hij al weg liep.
‘ O dat vind ik leuk.’ Riep ik hem na.
Ik hoop maar dat hij aankomt. Laat het alsjeblieft aankomen.