De storm raast over de dijk en door de polder.
Rukt ruw aan bladeren en laat de takken zwiepen
als een zweep van een SM madam
op de gerimpelde bleke kont van een oude man.
De regen klettert op mijn dak en borrelt in de goten.
Het pist alles nat van top tot teen en vult de regenton
tot kokhalzend toe en gutst onverschillig een varen
ernaast naar een brute verdrinkingsdood.
Ik geniet met volle teugen van het waterballet.
Al heeft het meer weg van een ordinaire orgie
in een louche vervallen bordeel waar de
hoeren koud zijn en de klanten ver over de datum.
Het onweer flitst en zet de nacht in lichterlaaie.
De donder beukt door de lucht als een dronken
drummer die denkt dat hij voor een miljoenen publiek
zijn kunstje staat te doen.
Maar het gaat allemaal langs mij heen dit heerlijke natuurgeweld.
Ik word niet koud of nat van deze borstklopperij, vind het zelfs fijn.
Terwijl mijn mede mens verplicht binnen zit, door het noodweer geveld.
Denk ik bij mijzelf. Wat zou het leven zonder veranda toch saai zijn.