Ik kwam haar tegen zo maar uit het niets.
We dronken wijn tot in het ochtendgloren.
Hand in hand al zoenend liepen we terug naar onze fiets.
Zij dacht, was de terugweg maar oneindig,
gelijk het heelal ver en groot.
Ik dacht, mooier als dit zal het nooit worden,
dus schiet me nu maar dood.